Vanaf mijn bureau op ons kantoor op de eerste verdieping kijk ik neer op het veldje voor ons kantoor en het hek waar mensen binnen komen. Dat is een perfect plekje om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen wanneer er bezoekers langskomen. Of om te zien dat een bepaalde collega weer eens wat laat arriveert J
Vorige week zag ik een oudere man met zijn zoon (wat later bleek) bij de ingang aankomen. De bewaker van ons pand vroeg hen om hun naam en reden voor bezoek op te schrijven in het logboek. Daarna kregen ze allebei een bezoekerspasje om hun nek. Sinds een paar jaar zijn wij als organisatie officieel aanwezig in dit land. Bij die status moet je dan ook een pand hebben, met een bewaker en formele regels voor een kantoor. Dat is erg wennen voor collega’s die hier soms al decennia werken. Voor iedereen is het zoeken naar de balans van wat je kunt delen van je werk hier met de overheid en lokale mensen, en welke zaken toch maar niet publiek moeten worden, vanwege de gevoeligheid. (Er zijn pas nog lokale christenen in de hoofdstad opgepakt vanwege vermoedelijke evangelisatie praktijken. Gelukkig zijn ze inmiddels weer vrij gelaten! Hier is een artikeltje.)
Even later wordt mijn collega, van wie haar taalkennis erg gevorderd is, naar beneden geroepen. In de receptie kamer staat ze deze twee mannen te woord. De vader blijkt jaren geleden (ergens in de jaren ’70) gewerkt te hebben met collega’s van ons. Ze hebben toen een start gemaakt met onderzoek naar zijn lokale taal. Daarna is er nooit verder gewerkt aan hun taal. Nu hadden ze via via gehoord dat onze organisatie een kantoor heeft in de hoofdstad.
Vader en zoon (beide christenen) waren zo enthousiast, dat ze onder hun eigen groep zijn gaan vragen of mensen interesse hebben om hun eigen taal op schrift te stellen en of ze misschien ook willen werken aan een vertaling van Gods Woord. Daar is vanuit de groep erg goed op gereageerd. Nu waren ze bij ons gekomen, hadden zelf een soort applicatie brief geschreven met tientallen handtekeningen van de community, en overhandigden deze brief aan mijn collega. De applicatie is een aanvraag voor hulp in het op schrift stellen van hun lokale taal, een woordenboek maken, een grammatica schrijven, hulp in het leren lezen en schrijven van hun eigen taal. En ze hoopten dat dat dan een begin kon zijn van ook het vertalen van Gods Woord in hun eigen taal. (Klik hier voor een kaartje plus uitleg over wat er allemaal bij komt kijken voor een taalgroep. Er is ook een goed filmpje over gemaakt!)
Wat mooi dat onze nieuwe status hier als officieel aanwezig dit soort dingen mogelijk maakt. In plaats van dat wij op zoek gaan naar werk, komt het werk binnen lopen. De volgende vraag is: wat kunnen we deze mensen bieden? Allereerst moeten we weten wat precies de situatie is van hun taal. Deze taal is namelijk niet officieel erkend. Onderzoek zoals ik afgelopen jaren mocht doen is nodig. Daarna kunnen we bepalen of en wat voor werk er nodig is onder deze mensen. Maar wat gaaf dat het initiatief nu komt vanuit deze groep zelf. Dat is hoopvol, want wij kunnen het werk niet doen. We zijn met te weinig mensen. Maar we kunnen ze hopelijk wel begeleiden in de uitvoering van het werk zelf!
Wauw wat mooi!
Een prachtig verhaal! Wat mooi dat er zo “bottom-up” iets moois ontstaat!!!